Was Fischers Lxh2 wel een bunder?
29. …, Lxh2
Deze blunder/’blunder’ uit de eerste matchpartij tussen Fischer en Spassky in Reykjavik 1972 is weer actueel nu de film Pawn Sacrifice over het leven van Bobby Fischer sinds donderdag 3 december in Nederlandse bioscopen is te zien.Lxh2 werd ook toegelicht door zanger-schaakambassadeur Nick Schilder in een uitzending van DWDD. Maar, protesteert mijn geheugen, het viel toch wel mee met het blundergehalte van 29. …, Lxh2. Pion h2 was misschien wel een beetje giftig maar toch zeker niet dodelijk?
Een andere benadering: Fischer koos het verkeerde a6-moment!
Ik heb de partij er maar even bij gepakt uit mijn database, met uitgebreide analyses van Timman, Smith, Byrne, Gligoric, Botvinnik, Purdy en Prins.
Ik activeer mijn engines voor een second opinion van de sterke schaakcomputerprogramma’s van nu. Die kunnen wellicht nog iets toevoegen aan de analyses van tientallen jaren geleden. Wat vinden Houdini en Komodo van Lxh2, de verbijsterende zet die tot een onnodige nederlaag van Fischer in de eerste matchpartij heeft geleid?
In de menselijke analyses krijgt de zet het symbool ?! (dubieuze zet) en niet ?? (blunder).
Ik laat Houdini en Komodo tien minuten draaien op de stelling van diagram 1, dus zowel voor als na Lxh2.
Evaluatie
Houdini evalueert de stand na 29. b5 als gelijk, met een evaluatie van 0.08. Na 29. …, Lxh2?! loopt de evaluatie licht op tot 0.48 voor wit.
Bij Komodo stijgt de waardering sterker, van 0.10 naar 0.71 voor wit.
Op grond hiervan is het oordeel blunder dus onjuist. Het is zeker geen onmiddellijk verliezende zet, leidt ook niet tot beslissend voordeel voor wit (dat begint in computerevaluaties zo’n beetje bij 2.0).
Toch is Lxh2 waarschijnlijk de meest besproken blunder of ‘blunder’ uit de schaakgeschiedenis.
Fischer zelf zou jaren later hebben gezegd dat hij met Lxh2 de stelling wilde compliceren om zelfs op winst te spelen. Gecompliceerd was de stelling zeker.
De invloed van Lxh2 op de loop van de schaakgeschiedenis is overigens beperkt gebleven: Fischer won de tweekamp immers overtuigend. Of je moet aanhanger zijn van de theorie dat het begin van de match – eerst de partij met Lxh2, daarna het wegblijven van Fischer voor de tweede partij – Spassky zo in verwarring heeft gebracht dat hij daarna zijn niveau niet meer heeft kunnen halen, en kansloos de tweekamp en de wereldtitel verloor, ondanks een in de schoot geworpen 2-0 voorsprong.
Diagram 1.
Spassky-Fischer, eerste matchpartij 1972.
Nogmaals de kernvraag: is 29. …, Lxh2 hier nou wel of geen blunder?
Ik vind beide verdedigbaar, 1. wel wat overtuigender dan 2.
- Geen blunder. Zwart heeft in het vervolg waarin hij als compensatie voor de loper twee pionnen krijgt, nog remisekansen. Zoals blijkt uit menselijke analyses en computerevaluaties (hoewel die in bepaalde stellingen niet altijd betrouwbaar zijn).
- De blunderoverdrijving is acceptabel omdat zwart met Lxh2 onnodig een nederlaag over zich heeft afgeroepen. De schaaktechnische context wordt hierbij echter uit het oog verloren. Lxh2 oogt als een typische beginnersfout (pionnetje snoepen, loper kwijt). Dit wordt uitgebuit om het voor een breed publiek interessant te maken. Dat moet kunnen, wij schakers horen echter beter te weten.
Interessanter vind ik de vraag in algemene zin naar wat de (remise)kansen zijn in eindspelen van K+ L en pion(nen) tegen K en pion(nen). Hoe moet de zwakke partij zich verdedigen, naar welke remisestellingen moet hij proberen toe te werken? En kan de partij Spassky-Fischer hiervoor als studiemateriaal dienen?
Een zoektocht aan de hand van diagrammen, met zo weinig mogelijk varianten, die zijn in andere bronnen immers in ruime mate beschikbaar.
Diagram 2:
Verdedigingsplannen voor zwart na de liquidaties op de koningsvleugel.
Dit is de partijstelling na de 32ste zet van wit in Spassky-Fischer: 32. Ke2-f3.
Duidelijk is dat liquidaties op de koningsvleugel aanstaande zijn, waarbij de zwarte loper en h-pion van het toneel verdwijnen, evenals twee witte pionnen. Waarschijnlijk houdt wit pion e3 op het bord die zwart in het vervolg moet proberen te ruilen. Dan blijft de linkerhelft van het bord over, plus de beide koningen. Zwart moet op de damevleugel in een theoretische remisestelling terecht zien te komen.
Plan 1: Proberen wit een a-pion op te dringen, waarvan het promotieveld de verkeerde kleur heeft ten opzichte van de witte loper. (Loper van de verkeerde kleur, door Herman Grooten ook wel grappig ‘de loper van de verkeerde hoek’ genoemd). Remisekansen nemen in zo’n stelling sterk toe.
Diagram 3.
Afgeleid van Spassky-Fischer. Theoretische remisestelling1(TRS 1)
Na ruil van de witte e-pion die zwart hier moet kunnen afdwingen, is de remise binnen handbereik. Wit zal zo’n eindspel proberen te vermijden. Dit is al een eerste aanwijzing dat vanuit diagram 2 a7-a6 voor zwart een goede zet is.
Plan 2: Toewerken naar een remisestelling met een zwarte pion op b7 en een witte op b6.
Diagram 4.
Afgeleid van Spassky-Fischer. Theoretische Remise Stelling 2(TRS 2).
Remisestelling. Wit kan pion b7 niet veroveren en dus de partij niet winnen, ondanks groot materieel voordeel. Houdini snapt het ook, maar Komodo niet!
Plan 3: Streven naar een dichtgeschoven stelling op de damevleugel, met zwarte pionnen op a6 en b7, witte op a5 (essentieel!) en b6.
Diagram 5.
Afgeleid van Spassky-Fischer. Theoretische remisestelling 3(TRS 3)
Remisestelling! De zwarte koning hoeft als poortwachter alleen maar controle te hebben over veld c8. Dan blijft de deur op slot.
Houdini en Komodo zijn het er vreemd genoeg niet mee eens en geven hier een evaluatie van ruim plus 4 voor wit.
Dat betekent dat de engines bij analyses in de aanloop naar deze stelling volstrekt onbetrouwbaar zijn, ze spelen graag a4-a5, een zet die wit dient te vermijden in verband met pat-motieven in TRS 3. De witte a-pion mag beslist niet op a4 staan. In dat geval kan wit de zwarte koning bijna pat zetten en dwingen tot a6-a5. Hierna wordt de zwarte koning ‘ontpat’, en wit verovert de ongedekte zwarte pion op a5. Daarna is de winst eenvoudig.
Zugzwangstelling
Dit zijn drie streefstellingen voor een kansrijke verdediging van zwart. De TRS-sen zijn afgeleid van Spassky-Fischer, maar niet op basis van concrete varianten. Het is een handige methode: in plaats van je suf te rekenen met varianten, probeer je toe te werken naar een stellingsbeeld. Dat maakt het vinden van zetten een stuk makkelijker.
Natuurlijk kan wit dit trucje ook toepassen.
Hoe ziet het ideale winstbeeld voor wit eruit?
Diagram 6.
Timmans zugzwangstelling met Ld8! Analyse Spassky-Fischer.
De witte loper staat ideaal op d8. Door pion f6 onder schot te houden, beperkt de loper de mobiliteit van de zwarte koning, die zal de pion moeten blijven dekken. Speelt zwart f5 dan zet wit zijn loper op c7 om hetzelfde te doen met de e-pion. Het witte plan is, zo heeft Timman destijds aangegeven, om e4 te spelen en de koning naar c4 te brengen. Zwart komt in zetdwang, aldus Timman die claimt dat wit hier gewonnen staat.
We hebben nu drie stellingen gezien waarin zwart kan ontsnappen plus een winststelling voor wit.
In alle stellingen staat de zwarte a-pion op a6 en niet meer op a7 zoals in diagram 1.
Ik noem a7-a6 daarom een sleutelzet in de verdediging van zwart.
Fischer speelde ook a7-a6, maar pas op de 38ste zet.
Misschien kunnen we zeggen dat 29. …, Lxh2 geen blunder is maar dat hij het verkeerde a6-moment koos?
Laten we dat eens proberen te bewijzen, met andere woorden: stijgen de remisekansen als zwart in een eerder stadium a6 speelt, waarmee hij in een van de TRS-sen kan terechtkomen, en Timmans zugzwangstelling kan vermijden?
Diagram 7.
Het eerste a6-moment.
Het eerste a6-moment doet zich dus nog voor de liquidaties op de koningsvleugel voor! Voor zover mij bekend is nog niet eerder op deze mogelijkheid gewezen.
Wit wordt tot een verklaring gedwongen, ruilen op a6 is duidelijk minder goed, brengt TRS 1 binnen bereik.
De pion dekken met a4 kan na ruil op b5 leiden tot TRS 2. Ook hier heeft zwart zeer goede remisekansen. Kritiek is het doorschuiven van de witte pion naar b6.
Dat gebeurde in de partij ook nadat Fischer eerst zijn koning had geactiveerd. Maar de beslissing om b6 te spelen is hier veel moeilijker dan later in de partij.
In dit diagram staat de witte loper nog weinig actief op c1. Timmans zugzwangstelling is nog ver weg.
Diagram 8.
Eerste a6-moment, wit speelt b6, de enige zet die winstkansen biedt.
Een mogelijk vervolg is: 30 …, Ke7 31. Kg2 fxg3 32. fxg3 Lxg3 33. Kxg3 Kd6.
Dit leidt tot diagram 9.
Zwart heeft in diagram 8 ook de optie van 30. …, h3 31. Kg4 Lg1 32. Kxh3 Lxf2 33. Ld2 (tweede cipier, de loper blijft gevangen) Ke7 34 Kg2 Lxe3. Moeilijk te zeggen of de remisekansen beter zijn als wit met een pion op g3 in plaats van op e3 overblijft.
Diagram 9.
Eerste a6-moment, vervolg met b6.
De liquidaties zijn volgens plan uitgevoerd. Zwart heeft wit gedwongen tot b6, maar de pion is hier kwetsbaar.
Dekken met a4-a5 is mogelijk, maar met de pion op a5 is TRS 3 waarschijnlijk haalbaar. Wit mag nooit a5 spelen, dat betekent dat wit misschien b6 moet opgeven, met een onduidelijke stelling.
Wit kan pion b6 dekken met e4 en Le3, maar dat maakt de taak van zwart om de witte e-pion te ruilen een stuk makkelijker.
Er zijn diepgaande analyses gemaakt van een stelling waarin zwart de witte pionnen op de damevleugel buitmaakt en wit de zwarte op de koningsvleugel. Er volgt dan een wedloop. Misschien heeft Fischer hier aanvankelijk op willen aansturen, maar bedacht hij zich toen hij een lek in deze variant ontdekte? Kasparov geeft in My Predecessors aan dat wit de wedloop wint. Zwart moet het dus misschien toch van een van drie TRS-sen hebben en daarbij had een eerder a7-a6 kunnen helpen.
Diagram 10.
Het tweede a6-moment in de partij.
Spassky-Fischer, stelling na de 36ste zet van wit. Fischer speelde hier 36. …, Kd5, op zich een natuurlijke voortzetting.
Ter illustratie enkele varianten na a6 vanuit diagram 10:
- 1.bxa6? bxa6 met een goede kans om TRS 1 te bereiken.
- 1. La3+ Kd5 2. Lf8 axb5 3. axb5 Ke4 4. Lxg7 Kxe3 5. Lxf6 b6! en wit haalt pion c4 op, met remise.
- 1. b6 Kc6 of Kc5 2. a5? Wie bekend is met TRS 3 weet dat wit deze zet moet vermijden. Wit moet iets anders spelen, in de hoop in Timmans zugzwangstelling te belanden, maar de buit is nog lang niet binnen.
We zouden nog enkele a6-momenten in de partij kunnen bespreken die Fischer ‘gemist’ heeft, maar ik vind dit wel voldoende zo. Het gaat mij immers niet zozeer om de partij zelf.
Als toetje nog dit: In het algemeen geldt wellicht de vuistregel: sla in dit type stellingen nooit op h2/h7 of a2/a7, ook niet als het goed is, net zoals dat gezegd wordt over pion b2.
Zul je net zien dat topgrootmeesters het wel doen, zelfs in WK-matches!
Diagram 11.
Stelling uit WK-match Anand-Carlsen, 2013.
Lijkt dit niet een beetje op Spassky-Fischer? Kan zwart op a2 nemen? En deed Carlsen het ook?
Ja, dus. 18. …, Lxa2 19. b3 c4 20. Pd-c1 cxb3 21. axb3 Lb1 en de loper ontsnapt. De partij eindigde in remise.
Conclusies:
- Fischers Lxh2 is schaaktechnisch gezien geen blunder, wel riep hij hiermee onnodig een nederlaag over zich af.
- Randpionnen zijn voor een loper lang niet altijd giftig, zie ook Anand-Carlsen.
- De benadering met als uitgangspunt dat Fischer het verkeerde a6-moment koos, is een leuke en leerzame manier om naar de stelling te kijken, nuttiger dan de vraag of en hoe Fischer remise had kunnen maken.
- Ik raad de lezer aan de TRS-sen (diagrammen 3, 4 en 5) in het geheugen te prenten om er gebruik van te kunnen maken in eigen partijen. Voor de toekomst, de rest is geschiedenis.
Website HSG, december 2015
INTERESSANTE LINKS
SCHAKEN
hsghilversum.nl
KRANTEN
gooieneemlander.nl